Creëer uw eigen texturen via het Hulpbronnenbeheer en pas ze toe op 3D-objecten om uw model er realistischer te laten uitzien.
Als u uw ontwerp met Vision wilt visualiseren, gebruik dan deze workflow om uw texturen een realistische look te geven: Preparing High-Quality Textures in Vectorworks for Export to Vision 2021
Om een textuurhulpbron te creëren:
1.Klik onderaan links in het Hulpbronnenbeheer op de knop Nieuwe hulpbron, selecteer de optie ‘Renderworkstextuur’ en klik op Creëer. Of: kies 'Renderworkstexturen' als filteroptie in het Hulpbronnenbeheer en klik vervolgens op de knop Nieuwe Renderworkstextuur.
2.Het dialoogvenster ‘Textuur’ wordt geopend. Definieer de textuurcomponenten.
Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.
Veld |
Omschrijving |
Naam |
Geef een naam op voor de nieuwe textuurcomponent. |
Textuurcomponenten |
De Textuurcomponenten Kleur, Reflectie, Transparantie en Reliëf worden later beschreven. |
Kleur |
Kies een kleurenshader om een kleur of patroon op het oppervlak van een object toe te passen. Selecteer een textuurcomponent uit de keuzelijst of selecteer de optie ‘Instellingen v.h. object’ om de vulkleur van het object over te nemen. Voor textuurcomponenten op basis van een afbeelding dient u een afbeeldingsbestand te selecteren. Wanneer uw keuze gemaakt is, klikt u op de knop Bewerk om de eigenschappen van de textuurcomponent te bewerken (zie Textuurcomponent Kleur). |
Reflectie |
Kies een reflectieshader om de hoeveelheid licht te bepalen die door een oppervlak gereflecteerd wordt. Selecteer een reflectieshader uit de lijst. Voor textuurcomponenten op basis van een afbeelding dient u een afbeeldingsbestand te selecteren. Wanneer uw keuze gemaakt is, klikt u op de knop Bewerk om de eigenschappen van de textuurcomponent te bewerken (zie Textuurcomponent Reflectie). |
Transparantie |
Kies een transparantieshader om de transparantie of dekking van een oppervlak te bepalen. Selecteer een transparantieshader uit de lijst. Voor textuurcomponenten op basis van een afbeelding dient u een afbeeldingsbestand te selecteren. Textuurcomponenten op basis van een masker creëren een transparant masker dat volgens specifieke instellingen is afgeleid van een bepaalde afbeelding. Wanneer uw keuze gemaakt is, klikt u op de knop Bewerk om de eigenschappen van de textuurcomponent te bewerken (zie Textuurcomponent Transparantie). |
Reliëf |
Kies een reliëfshader om oneffenheden of rimpels op het oppervlak van een object te simuleren. Selecteer een reliëfshader uit de lijst. Voor textuurcomponenten op basis van een afbeelding dient u een afbeeldingsbestand te selecteren. Wanneer uw keuze gemaakt is, klikt u op de knop Bewerk om de eigenschappen van de textuurcomponent te bewerken (zie Textuurcomponent Reliëf ). |
Grootte |
Geef de reële grootte van de textuur op. Het gaat hier om een enkele herhaling van de textuur. Indien u de optie Bakstenen toepast in één van de textuurcomponenten, bepaal dan of de afmetingen van de baksteen proportioneel moet worden aangepast volgens de wijziging van de afmetingen van de textuur. |
Als u een textuurcomponent gebruikt die op een afbeelding is gebaseerd, kunt u de grootte instellen op de afbeelding zelf. Het dialoogvenster ‘Bepaal op afbeelding’ wordt geopend. Als er meerdere afbeeldingen als textuurcomponent gebruikt zijn, dient u eerst een van de afbeeldingen te selecteren. Sleep in het dialoogvenster ‘Bepaal op afbeelding’ het lijnsegment naar de gewenste locatie en versleep de uiteinden om de referentielijn langer te maken. Wanneer de referentielijn de gewenste reële lengte voorstelt, geeft u het veld Lengte referentielijn de reële lengte van de referentielijn op. Beweeg eventueel het muiswiel om in of uit te zoomen of houd het muiswiel ingedrukt om het aanzicht te herpositioneren. |
|
Schaduw |
|
Werpen |
Vink deze optie aan om objecten waarop deze textuur werd aangebracht een schaduw te laten werpen op andere objecten. Deze optie werkt alleen met schaduwen gecreëerd met Ray Tracing. |
Ontvangen |
Vink deze optie aan om op objecten waarop deze textuur werd aangebracht een schaduw te laten werpen door andere objecten. Deze optie werkt alleen met schaduwen gecreëerd met Ray Tracing. |
Vlakarcering |
Hier wordt de naam van de huidig geselecteerde vlakarcering weergegeven. Deze vlakarcering wordt gebruikt wanneer u de rendermethode Achterliggende lijnen verbergen gebruikt in combinatie met vlakarceringen. Vlakarceringen zijn een aspect van de texturen. |
Bewerk vlakarcering |
Klik hier om het dialoogvenster ‘Bewerk vlakarcering’ te openen. Hier kunt u de vlakarcering selecteren die u wilt koppelen aan de textuur, en de beide uitlijnen en laten samenvallen (zie Vlakarcering bewerken). |
Voorvertoning |
Uw aanpassingen aan de textuurcomponenten worden toegepast op een voorbeeldobject in het voorvertoningsvenster. |
Instellingen voorvertoning |
Gebruik deze instellingen om het aanzicht van de voorvertoning te wijzigen of om in- of uit te zoomen op het voorbeeldobject. Gebruik het Handje om het voorbeeldobject te herpositioneren binnen het voorvertoningsvenster. Klik op het Zoom in of Zoom uit icoon en selecteer een zone in de voorvertoning om in of uit te zoomen in het huidige aanzicht. Klik op het icoon voor Zoom op objecten om het object passend te maken in het voorvertoningsvenster (naargelang de grootte van de basisvorm). |
Basisvorm |
Selecteer het type voorbeeldobject dat in het voorvertoningsvenster wordt weergegeven. Voor textuurcomponenten die niet op een afbeelding gebaseerd zijn, wordt standaard een 3D-vlak als basisvorm gebruikt. Deze vorm wordt gerenderd in OpenGL zodat het eruit ziet als een 3D-volume. |
Grootte basisvorm |
Geef een representatieve grootte op voor het object. |
Kleur / Reflectie / Transparantie / Reliëf |
Vink deze opties aan om de betreffende textuurcomponent in het voorvertoningsvenster weer te geven. |
Klik hier om het dialoogvenster ‘Indirecte belichting’ te openen en de indirecte belichting voor een individuele textuur te overschrijven (zie Omgevingslicht). Definieer hoe de textuur licht moet ontvangen en uitsturen, en of de textuur dient voor een oppervlak dat het licht doorlaat, zoals buitenramen. De optie Lichtoptimalisatie heeft alleen invloed op renderings die zowel indirecte belichting als natuurgetrouwe lucht of panoramische afbeeldingen gebruiken voor belichting. |
|
Vorige versie |
Klik om terug te keren naar de originele instellingen van de textuur die u aan het bewerken bent. |
De textuur wordt bij het bestand bewaard en in het Hulpbronnenbeheer getoond (in het voorvertoningsvak van het Hulpbronnenbeheer wordt de basisvorm (3D-vlak) dubbel zo groot weergegeven zodat de textuur beter zichtbaar is).
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Texturen creëren op basis van afbeeldingen
Renderworks textuurcomponenten
Texturen en textuurcomponenten bewerken