Zodra u een textuurhulpbron gecreëerd hebt, kunt u deze textuur toekennen aan een geselecteerd object, aan meerdere objecten via een klasse, of aan een materiaal (en dus aan objecten die dat materiaal gebruiken). Het uitzicht van een textuur wordt mee bepaald door de vorm van het object waarop de textuur is aangebracht en de manier waarop die wordt geprojecteerd. Verschillende soorten objecten zullen dus een verschillende projectie vereisen.
2D-objecten kunnen geen textuur krijgen. Wanneer u tracht om een textuur aan een 2D-object toe te kennen, verschijnt in het tabblad ‘Rendering’ van het infopalet de melding “Textuur aanbrengen niet mogelijk.”
Wanneer u een geschikt object selecteert, vindt u in het tabblad ‘Rendering’ van het Infopalet de nodige parameters terug om een textuur toe te kennen en het projectietype aan te passen om verschillende visuele effecten te bekomen. De aanpassingen die u maakt, zijn onmiddellijk in de tekening zichtbaar zodra de rendering is bijgewerkt. Sommige objecten beschikken over specifieke onderdelen, die verschillende texturen en projectietypes kunnen krijgen. In zo’n geval is het bijvoorbeeld mogelijk om op de bovenkant van een object een andere textuur aan te brengen dan op de zijkanten of om deze textuur in een andere richting te laten lopen. Voor sommige projectietypes kunt u met het gereedschap Bewerk projectie de projectie rechtstreeks bewerken.
Textuurbeelden zijn speciale texturen die over andere texturen aangebracht worden. U kunt textuurbeelden creëren op basis van geïmporteerde afbeeldingen of op basis van bestaande textuurhulpbronnen.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~