Een textuur aan een object toekennen

2.Selecteer het object waaraan u de textuur wenst toe te kennen. Als meerdere objecten geselecteerd zijn, zal de textuur aan al deze objecten toegekend worden. Bij een uitgebreide selectie zijn er extra parameters beschikbaar zodat de rendering het gewenste resultaat oplevert.

Merk op: de functie om texturen toe te kennen aan bestaande architecturale objecten zoals muren en daken is beschikbaar in alle Vectorworksmodules, maar om muren te creëren heeft u een uitbreidingsmodule nodig.

De texturen voor vliesgevels worden bepaald door de instellingen van profielen en panelen. U kunt deze texturen niet via het tabblad ‘Rendering’ wijzigen.

3.Selecteer in het Kenmerkenpalet een type vulling; kies eender welk type, behalve ‘Geen’ (anders zal de textuur niet toegepast worden).

4.Ga naar het tabblad Rendering van het Infopalet en bepaal de renderinstellingen.

Veld	Omschrijving
Gebruik textuur	Bepaal voor objecten met componenten die een textuur kunnen krijgen, zoals muren, daken en platen, of u de textuur van het object of van de componenten wenst toe te kennen. Om een zo nauwkeurig mogelijke tekening te bekomen is het aangeraden om voor muren, daken en platen de textuur van de componenten te gebruiken.
Deel	Voor sommige objecten kunt u aan elk deel een verschillende textuur toekennen (inclusief textuurbeelden). Voor parametrische objecten zonder delen is het niet aangeraden deze textuuropties te gebruiken. ● Extrusies, wentelingen, platen, vloeren en daken: Ken texturen toe aan de boven-, onder- en zijkanten. ● Platen (Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist): Kies bij Gebruik textuur of u de textuur van de componenten of van het object wilt gebruiken. Als u de optie ‘Van componenten’ selecteert, worden de texturen van de plaatcomponenten eveneens aan de plaat zelf toegekend (zie Plaatcomponenten creëren). Als u de optie ‘Van object’ selecteert, kunt u verschillende texturen toekennen aan de boven-, onder- en zijkanten. ● Rechte en ronde muren: Kies bij Gebruik textuur of u de textuur van de componenten of van het object wilt gebruiken. Als u de optie ‘Van componenten’ selecteert, worden de texturen van de muurcomponenten eveneens aan de muur zelf toegekend (zie Muurcomponenten creëren). Als u de optie ‘Van object’ selecteert, kunt u verschillende texturen toekennen aan de linker-, rechter-, boven- en onderkant, alsook aan de uiteinden en in muuropeningen. De texturen op de linker- en rechterkant van de muur kunnen enkel op muuropeningen toegepast worden tijdens het bewerken van de opening (zie 3D-muuropeningen toevoegen aan een symbooldefinitie). De texturen voor vliesgevels worden bepaald door de instellingen van profielen en panelen. U kunt deze texturen niet via het tabblad Rendering wijzigen. ● Daken: Ken texturen toe aan de boven-, onder- en zijkanten, de dakkapel en eveneens aan de fascia, de zolder en het ondervlak. De keuzelijst Deel is niet beschikbaar bij objecten zonder verschillende delen. ● Geïmporteerd draadwerk uit SketchUp of 3ds (Vectoworks-uitbreidingsmodule vereist): Het geïmporteerde model bepaalt uit hoeveel textuurdelen het draadwerk bestaat. In de numerieke lijst vindt u het aantal unieke texturen terug; de individuele delen worden niet genoemd. De textuur of het textuurbeeld wordt naast elk deel tussen haakjes weergegeven. Om een textuur aan Algemeen of een specifiek deel toe te kennen, selecteert u uw keuze en klikt u op de gewenste textuur in de lijst. ‘Algemeen’ betekent dat dezelfde textuur aan alle delen van het object wordt toegekend. Delen waaraan u een andere textuur hebt toegekend dan de algemene, verschijnen boven de scheidingslijn. De optie ‘Algemeen’ verschijnt niet langer wanneer alle delen een verschillende textuur hebben.
	De afzonderlijke delen worden niet weergegeven wanneer u beslist om texturen volgens klasse te bepalen (zie Concept: Texturen toepassen volgens klasse). Het beginpunt van een muur, waarvoor wordt verwezen naar de textuur van de klasse, wordt gerenderd volgens de klasse van het midden van de muur.
Herstel naar textuur “Algemeen”	Als u een textuur toekende aan een deel dat eigenlijk de Algemene textuur zou moeten overnemen, selecteert u het deel in kwestie en klikt u op de knop Herstel naar textuur “Algemeen”. Dit deel zal opnieuw onder de scheidingslijn komen te staan en (D.m.v. textuur “Algemeen”) als naam krijgen. Eventuele textuurbeelden van dit deel worden verwijderd.
Voeg textuurbeeld toe	Klik op deze knop om een textuurbeeld toe te voegen aan het geselecteerde deel (zie Textuurbeelden creëren).
Textuur	Kies om zelf een textuur te selecteren, om de textuur van de klasse te gebruiken, om geen textuur toe te kennen of (indien van toepassing) om de standaardtextuur van het materiaal te gebruiken (uitbreidingsmodule vereist). Als u kiest voor de optie ‘Textuur’, selecteer dan een textuur via de Hulpbronnenkiezer.
Textuurmenu	Klik op de zijwaarts wijzende pijl naast de textuurkeuzelijst om het Textuur-menu te openen. Gebruik de commando’s in dit menu om de geselecteerde textuurhulpbron of de textuurcomponent aan de basis van deze hulpbron te bewerken (zie Texturen en textuurcomponenten van geselecteerde objecten bewerken). Ook een gekoppelde vlakarcering kan van hieruit bewerkt worden. Voor u de instellingen van de hulpbron wijzigt, kunt u deze eventueel dupliceren om zo de originele parameters te bewaren.
Miniatuur- weergave	Dit is een miniatuurweergave van de geselecteerde textuur.
Projectietype	Bepaal hoe de textuur op het 3D-object geprojecteerd wordt (zie Projectietypes).
Herstel projectie	Klik op deze knop om de aanpassingen die u maakte met het gereedschap Bewerk projectie of via het Infopalet, ongedaan te maken: de originele locatie, schaal en rotatie worden hersteld.
Schaal	Bepaal met welke schaal de textuur op het object geprojecteerd wordt. Vul bijvoorbeeld een waarde van 2 in om de grootte van de textuur te verdubbelen. U kunt ook de schuifbalk onder het veld Schaal gebruiken om de schaal te bepalen.
Hor. verplaatsing	Pas deze waarde aan om het invoegpunt van de textuur horizontaal op het object te verplaatsen.
Vert. verplaatsing	Pas deze waarde aan om het invoegpunt van de textuur verticaal op het object te verplaatsen.
Rotatie	Pas deze waarde aan om de textuur te roteren. Geef een waarde op tussen 0° en 360° of gebruik de schuifregelaar onder het veld Rotatie om de hoek te bepalen.
Herhaal horizontaal	Vink deze optie aan om de textuur in horizontale richting te herhalen.
Herhaal verticaal	Vink deze optie aan om de textuur in verticale richting te herhalen.
Spiegel horizontaal	Klik op deze knop om de textuur horizontaal te spiegelen (ten opzichte van de verticale as).
Spiegel verticaal	Klik op deze knop om de textuur verticaal te spiegelen (ten opzichte van de horizontale as).
Herhalingen langs omtrek	Bepaal hier het aantal keer dat de textuur herhaald wordt langs de omtrek van het object. (Dit is enkel voor de projectietypes Bol en Cilinder). Door deze waarde te verhogen, zal de textuur kleiner worden weergegeven op het object.
Volgens de langste zijde	Vink deze optie aan om de U-as van de textuur uit te lijnen op de langste zijde van een vlak. Dit is enkel mogelijk wanneer u ‘Automatisch uitlijnen op oppervlakken’ als projectietype kiest. Indien de optie is uitgevinkt, wordt de textuur horizontaal op het object uitgelijnd.
T.o.v. nulhoogte	Vink deze optie aan om de nulhoogte van de textuur af te stemmen op de nulhoogte van de tekening en niet op die van het object. Hierdoor zullen texturen over verschillende lagen heen gelijklopend worden aangebracht, ongeacht het projectietype. Meerdere objecten zullen vloeiend in verticale richting (langs de Z-as) gerenderd worden.
Projecties van geselecteerde objecten uitlijnen	Vink deze optie aan om de projectie van verschillende gerenderde objecten op elkaar uit te lijnen, zodat het lijkt alsof ze dezelfde textuur gebruiken. De projectie-instellingen van het eerst geselecteerde object worden als standaard gebruikt en overgenomen door de overige geselecteerde objecten. De gemeenschappelijke projectie hangt af van de huidige selectie van objecten en kan veranderen wanneer u andere objecten selecteert. Deze optie is niet beschikbaar voor texturen met projectietype Automatisch uitlijnen op oppervlakken, Omtrek en Dak.
Afvlakken	Selecteer een afvlakking voor het geïmporteerde draadwerk. U kunt kiezen tussen: Geen, Gebruik Instellingen document, Drempelwaarde op maat en Geïmporteerd. Als u kiest voor de optie ‘Drempelwaarde op maat’ dient u de gewenste Drempel op te geven. Geïmporteerd draadwerk uit SketchUp en 3DS wordt automatisch ingesteld op ‘Geïmporteerd’ om de originele normaalgegevens voor het oppervlak te behouden. U kunt geïmporteerde normalen uitschakelen en bewerken door een andere afvlakking te selecteren. Wanneer u het draadwerk bewerkt, kunnen de normalen verloren gaan. Deze instelling overschrijft enkel de documentvoorkeuren van het/de geselecteerde object(en). Zie Voorkeuren document tabblad Weergave om de documentvoorkeuren voor afvlakking in te stellen. U dient over een Vectorworks-uitbreidingsmodule te beschikken om door middel van deze optie OpenGL-renderings te kunnen bewerken.
Bijwerken	Klik op deze knop om de weergave van de tekening bij te werken.

U kunt ook het Hulpbronnenbeheer gebruiken om een textuur toe te kennen. Selecteer het object en klik met de rechtermuisknop op de hulpbron. Selecteer vervolgens het commando Gebruik in het contextmenu. OF: Dubbelklik op de hulpbron of sleep deze naar het object om hem toe te kennen. Gebruik het Infopalet of het gereedschap Bewerk projectie om de projectie aan te passen.