Individuele weergave van 3D-objecten in snedevensters

Het snijvlak, de weergavestatus en kenmerken van 3D-objecten kunnen individueel worden ingesteld en zo de instellingen van het snedevenster overschrijven voor objecten/achterliggende objecten in een specifiek snedevenster. Dit kan enkel door het object te selecteren in de bewerkmodus (“Bewerk objecten in snede”) van het zichtvenster. De klasse-instellingen zijn alleen van toepassing op het huidige zichtvenster en hebben geen invloed op het ontwerp zelf of op andere zichtvensters in de tekening.

1. Klik met rechts op het snedevenster en selecteer het commando Bewerk objecten in snede in het contextmenu.

2.In de bewerkmodus selecteert u het 3D-object dat u wilt bewerken (of meerdere objecten om hieraan dezelfde instellingen voor het snijvlak en de weergave toe te wijzen).

Als objecten onder of achter het snijvlak niet worden weergegeven met de instellingen van het huidige zichtvenster, kunt u X-rayselectie gebruiken om verborgen objecten zichtbaar te maken en te selecteren terwijl u in bewerkmodus bent. Merk op: X-rayselectie helpt niet om objecten te visualiseren die boven of vóór het snijvlak liggen.

3.Klik op de knop Bewerk snijvlak en weergave in het Infopalet en definieer de instellingen in het dialoogvenster ‘Snijvlak en weergave’.

Veld	Omschrijving
Snijvlak	Selecteer hoe u het snijvlak wilt instellen voor de geselecteerde objecten. ● Van object: zorgt dat het object wordt weergegeven volgens de gekozen horizontale/verticale doorsnedeweergave van de symbooldefinitie of objectstijl (zie Symbooldefinities creëren en De weergave van parametrische objecten in doorsneden instellen). Indien alle geselecteerde objecten gelijk zijn ingesteld, wordt de waarde van de instelling tussen haken weergegeven. ● Van zichtvenster: zorgt dat het snijvlak en delen buiten het snijvlak worden weergegeven volgens de instellingen van het huidige zichtvenster. ● Op maat: maakt de knop Bewerk snijvlak en delen buiten snijvlak beschikbaar, zodat u instellingen op maat kunt opgeven voor de geselecteerde objecten (alleen voor horizontale snedevensters). ● Zonder snedekenmerken achter/onder snijvlak: geeft de geselecteerde objecten weer zonder snedekenmerken, alsof ze achter/onder het snijvlak liggen. ● Zonder snedekenmerken vóór/boven snijvlak geeft de geselecteerde objecten weer zonder snedekenmerken, alsof ze vóór/boven het snijvlak liggen.
Bewerk snijvlak en delen buiten snijvlak (enkel voor horizontale snedevensters)	Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Snijvlak en delen buiten snijvlak’ te openen (zie Het snijvlak en delen buiten het snijvlak instellen voor horizontale snedevensters).
Toon delen achter/onder/vóór/boven snijvlak	Als u koos om in het zichtvenster objecten weer te geven die achter/onder en vóór/boven het snijvlak liggen, bepaal dan of en hoe u de geselecteerde objecten wenst weer te geven.
Weergave objecten/achterliggende objecten	Selecteer hoe u het snijvlak wilt instellen voor de geselecteerde objecten. ● Van zichtvenster zorgt dat de objecten worden weergegeven volgens de instellingen van het huidige zichtvenster. ● Geen zorgt dat de objecten niet worden weergegeven. ● Achterliggende lijnen tonen/verbergen geeft de mogelijkheid om de lijnkenmerken voor de objecten aan te passen.
Lijnkenmerken objecten/achterliggende objecten	Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Lijnkenmerken objecten/achterliggende objecten’ te openen. Hier kunt u de lijnkenmerken voor de geselecteerde objecten aanpassen (zie Weergave van objecten/achterliggende objecten en lijnkenmerken in snedevensters).