Lijnarceringen

Lijnarceringen kunnen worden toegekend aan ruimtelijke 2D-objecten, schermobjecten en muren. (Merk op: lijnarceringen van muren zijn enkel zichtbaar in 2D/Planaanzicht.)

U kunt voor het opvullen van deze objecten tussen twee types lijnarceringen kiezen: associatieve of niet-associatieve lijnarceringen. De weergave van beide types wordt bepaald door de lijnarceringsdefinities.

Associatieve lijnarceringen

Associatieve lijnarceringen zijn hulpbronnen. Ze zijn gekoppeld aan een object: als u het object verschaalt, past de lijnarcering zich aan. U kunt bestaande lijnarceringen toewijzen via het Kenmerkenpalet en ze vervolgens aanpassen op maat van het object. Via het Hulpbronnenbeheer kunt u zowel bestaande hulpbronnen importeren en toewijzen, als nieuwe hulpbronnen creëren.

U kunt een toegekende lijnarcering bewerken via de instellingen - hiervoor klikt u op de knop Instellingen lijnarcering in het Kenmerkenpalet - of rechtstreeks in de tekening met het gereedschap Bewerk projectie. Met het gereedschap kunt u de toegekende lijnarcering verplaatsen, roteren of verschalen (zie De projectie van een lijnarcering of motief bewerken).

Associatieve lijnarceringen kunnen automatisch worden toegekend door ze aan een klasse te koppelen (zie Eigenschappen van klassen bewerken).

Niet-associatieve lijnarceringen

Om niet-associatieve lijnarceringen te plaatsen, gebruikt u het commando Lijnarcering in het menu Bewerk.   De dikte en de kleur van de lijnen komen overeen met de instellingen van het Kenmerkenpalet en worden niet, zoals bij associatieve lijnarceringen, bepaald door de lijnarcering zelf. U hebt echter geen invloed op achtergrond en kunt dus geen achtergrondkleur instellen. Een niet-associatieve lijnarcering is vergelijkbaar met een scherm dat op een object of vlak wordt geplaatst; doordat de ruimte tussen de lijnen leeg is, blijft de tekening achter de lijnarcering zichtbaar.

Dit type lijnarceringen kan dienen voor het opvullen van zowel objecten als vlakken die door meerdere objecten worden gevormd. Welk vlak precies wordt opgevuld, bepaalt u door middel van het emmertje dat verschijnt wanneer u het commando Lijnarcering uitvoert. In tegenstelling tot associatieve lijnarceringen, kunnen niet-associatieve lijnarceringen verplaatst worden in de tekening. Hierbij behouden ze echter hun vorm en grootte; ze passen zich dus niet aan volgens eventuele nieuwe begrenzingen.

Dit komt omdat ze niet gekoppeld zijn aan een bepaald object.  Ze roteren niet mee met het vlak waarop ze geplaatst zijn en gedragen zich niet als een echte vulling. In feite is het een groep van lijnen die er als een lijnarcering uitziet. U kunt niet-associatieve lijnarceringen dan ook bewerken als een groep en ze met het commando Degroepeer tot een verzameling afzonderlijke lijnen ontbinden. Niet-associatieve lijnarceringen kunnen enkel aan een object gekoppeld worden door het geheel te groeperen.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Lijnarceringen creëren

Associatieve lijnarceringen toekennen

Niet-associatieve lijnarceringen toekennen

De definitie van een lijnarcering bewerken

De projectie van een lijnarcering of motief bewerken

Vulling